Nederlandse werven bouwen voor de Kriegsmarine

Mijnenvegers
Na de crisisjaren zorgde de Kriegsmarine voor goedgevulde orderportefeuilles van de werven. Zo werden vanaf 1940 niet minder dan 60 mijnenvegers in serie gebouwd, een opdracht waar men voor de oorlog niet eens van kon dromen. Daarnaast werd de productiecapaciteit benut voor reparatie- en verbouwingsopdrachten. Dit alles tot volle tevredenheid van de Kriegsmarine. De Duitsers roemden de kwaliteit en de punctualiteit van de Nederlandse werven. Niet alleen de directies, maar ook de werfarbeiders en honderden toeleveranciers profiteerden van deze periode van hoogconjunctuur in de Nederlandse scheepsbouw, die pas eindigde toen de Duitse industrie tegen het einde van de oorlog door allerlei oorzaken geen staal meer kon leveren.
Het kostte de Duitsers dus weinig moeite om de Nederlandse scheepsbouwindustrie in te schakelen bij de oorlogsinspanning van het Derde Rijk. In feite hadden de werven weinig keus. Ook andere takken van nijverheid in ons land werden met dit dilemma geconfronteerd. Opportunisme kreeg daarbij snel de overhand, waarbij uiteraard ook de aanvankelijke Duitse successen op de diverse slagvelden een rol speelden.
De aanbesteding van 60 mijnenvegers naar een door de Kriegsmarine aangeleverd ontwerp was een van de eerste opdrachten voor de Nederlandse scheepsbouw. Onder leiding van Wilton-Fijenoord voor de casco's en Werkspoor voor de machinebouw gingen alle vooraanstaande werven aan de slag: 40 stuks werden in de Rotterdamse regio op stapel gezet, 10 bij De Schelde in Vlissingen en nog eens 10 bij twee Amsterdamse scheepswerven. Ook in de Heimat werd dit ontwerp gebouwd. In totaal werden 131 MBoote 40 aan de Kriegsmarine geleverd, waarvan 71 door Duitse werven.

Naast de voor Nederlandse begrippen omvangrijke opdracht voor 60 mijnenvegers plaatste de Kriegsmarine in 1940 nog een grote order voor 12 torpedobootjagers, eveneens naar Duits ontwerp dat officieel aangeduid werd als Flottentorpedoboot Typ 1940, in 1941 uitgebreid met een vervolgorder voor nog eens 12 eenheden.
Het ontwerp voorzag in een waterverplaatsing van 2546 ton. De voortstuwingsinstallatie was gebaseerd op een ontwerp van Werkspoor voor de Gerard Callenburgh-klasse van de Koninklijke Marine, die in mei 1940 in aanbouw was. Met 45.000 as-PK zou een proeftochtsnelheid van 35 knopen gehaald kunnen worden. De bewapening was voor een jager van deze omvang niet indrukwekkend: 4 (4 x 1) kanons van 12,7 cm, 4 (2 x 2) mitrailleurs van 37mm en 8 (4 x 2) van 20 mm, afgerond met 8 (2 x 4) torpedolanceerbuizen.
Opnieuw zou Wilton-Feijenoord het project aansturen, waarbij Werkspoor zich sterk maakte voor de machines. Van meet af aan ontstonden er echter problemen met de levering van materialen door de inmiddels overbelaste Duitse en Nederlandse industrie. Bovendien kwam de voortgang van de werkzaamheden in het nauw door reparaties en andere haastklussen waarmee de werven door de Kriegsmarine werden opgezadeld. De Flottentorpedoboot zakte daardoor steeds verder weg op het prioriteitenlijstje van de Duitsers, met als resultaat dat in 1944 alleen de rompen van acht jagers gereed waren gekomen. Daarvan ging er een, de T 66, verloren bij het bombardement van Vlissingen van oktober 1944. De Duitsers maakten zelf een einde aan de casco's van de T 62 en T 69 door ze in september van datzelfde jaar op de hellingen van Wilton op te blazen. Hetzelfde lot ondergingen de T 64 en T 70 bij de RDM. De T 63, T 61 en T 65 waren inmiddels te water gelaten en naar Duitsland gesleept, waarbij de T 61 op 12 juni 1944 ter hoogte van Texel bij een luchtaanval tot zinken werd gebracht. De geallieerden lieten de overgebleven casco's na de oorlog onder de Noorse en Zweedse kust zinken, afgeladen met gifgasmunitie.
Toch kan deze historie met een positieve noot worden afgesloten. Een deel van de voortstuwingsinstallaties was inmiddels bij Werkspoor gereed gekomen. Na de oorlog zijn deze alsnog naar zee gegaan, nu echter in de ketelruimen en machinekamers van de Nederlandse onderzeebootjagers Holland, Gelderland, Noord-Brabant en Zeeland.
Bron: Baart, Rotterdam Oorlogshaven.